De echtscheidingswetgeving

Met de wet van 27 april 2007 betreffende de hervorming van de echtscheiding werd op 1 september 2007 de echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting van het huwelijk (EOO) ingevoerd. Dit gebeurde ter vervanging van de vroegere afzonderlijke echtscheidingsgronden overspel, gewelddaden/mishandelingen/grove beledigingen en feitelijke scheiding van meer dan 2 jaar. Tegelijk werd de procedure echtscheiding door onderlinge toestemming (EOT) gevoelig versoepeld.


Nadien zijn er nog tal van wetswijzigingen in het echtscheidingsrecht doorgevoerd, vóór en na de invoering van de familierechtbank bij de wet van 30 juli 2013 met ingang van 1 september 2014.

 

De hierna volgende wetteksten zijn bijgewerkt tot begin 2017. Hieronder vindt u enerzijds alle bepalingen (uit het Burgerlijk Wetboek en het Gerechtelijk Wetboek) inzake EOO en anderzijds alle bepalingen inzake EOT gegroepeerd terug.

 

ECHTSCHEIDING OP GROND VAN ONHERSTELBARE ONTWRICHTING VAN HET HUWELIJK

 

Artikelen 229 en 231 van het Burgerlijk Wetboek en
artikelen 1254 tot 1283 van het Gerechtelijk Wetboek

 

Burgerlijk Wetboek

 

Art. 229. § 1. De echtscheiding wordt uitgesproken wanneer de rechter vaststelt dat het huwelijk onherstelbaar ontwricht is. Het huwelijk is onherstelbaar ontwricht wanneer de voortzetting van het samenleven tussen de echtgenoten en de hervatting ervan redelijkerwijs onmogelijk is geworden ingevolge die ontwrichting. Het bewijs van de onherstelbare ontwrichting kan met alle wettelijke middelen worden geleverd.
  § 2. De onherstelbare ontwrichting bestaat wanneer de aanvraag gezamenlijk wordt gedaan door de twee echtgenoten, na meer dan zes maanden feitelijk gescheiden te zijn of wanneer de aanvraag tot tweemaal toe werd gedaan overeenkomstig artikel 1255, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek.
  § 3. De onherstelbare ontwrichting bestaat ook wanneer de aanvraag wordt gedaan door één enkele echtgenoot na meer dan één jaar feitelijke scheiding of wanneer de aanvraag tot tweemaal toe werd gedaan overeenkomstig artikel 1255, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek.

 

Art. 231. De persoon die krachtens artikel 492/1 uitdrukkelijk onbekwaam werd verklaard om de echtscheiding te vorderen, kan, op zijn verzoek, door de in artikel 628, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde vrederechter, alsnog worden gemachtigd de vordering tot echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting als bedoeld in artikel 229 in te stellen of een verzoek tot echtscheiding door onderlinge toestemming als bedoeld in artikel 230 in te dienen.
   De vrederechter oordeelt over de wilsbekwaamheid van de beschermde persoon.
   De artikelen 1241 en 1246 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing.

 

Gerechtelijk Wetboek

 

Gedinginleidend stuk en bijlagen

 

Art. 1254.  De vordering tot echtscheiding op grond van artikel 229, § 2, van het Burgerlijk Wetboek wordt ingesteld bij een verzoekschrift ondertekend door iedere echtgenoot of ten minste door een advocaat of een notaris.
   De vordering tot echtscheiding op grond van artikel 229, § 3, van het Burgerlijk Wetboek kan worden ingesteld bij verzoekschrift.
   Het bepaalde in de artikelen 1034bis tot 1034sexies is van toepassing op het in het eerste en tweede lid bedoelde verzoekschrift.
  Naast de gewoonlijke vermeldingen waaronder de identiteit van de betrokken partijen bevat de gedinginleidende akte in voorkomend geval de vermelding van de identiteit van de minderjarige ongehuwde en niet ontvoogde kinderen waarvan beide echtgenoten de ouders zijn, van de kinderen die zij hebben geadopteerd, van de kinderen van een van hen die de andere heeft geadopteerd, van elk kind van elk van de echtgenoten waarvan de afstamming is vastgesteld, evenals van elk kind dat ze samen opvoeden.
  De gedinginleidende akte bevat, in voorkomend geval, een gedetailleerde beschrijving van de feiten en, in de mate van het mogelijke, alle verzoeken met betrekking tot de gevolgen van de echtscheiding, onverminderd § 5.
  De gedinginleidende akte kan ook de eventuele vorderingen bevatten inzake de voorlopige maatregelen met betrekking tot de persoon, het levensonderhoud en de goederen, van zowel de partijen als de minderjarige ongehuwde en niet ontvoogde kinderen waarvan beide echtgenoten de ouders zijn, de kinderen die zij hebben geadopteerd en de kinderen van een van hen die de andere heeft geadopteerd.
  Bij de gedinginleidende akte dienen voor ieder van de echtgenoten en de eventuele kinderen, hiervoor opgesomd, door de verzoekende partij te worden toegevoegd :
  1° een bewijs van identiteit, van nationaliteit en van de inschrijving in het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister;
  2° de akten van geboorte van de hierboven vermelde kinderen;
  3° een voor eensluidend verklaard afschrift van de laatste huwelijksakte en van de laatste huwelijksovereenkomst;
  4° indien deze verschilt met de verblijfplaats die in het Rijksregister is vermeld, het bewijs van de huidige verblijfplaats of, in voorkomend geval, een bewijs van de gewone verblijfplaats in België sinds meer dan drie maanden.
  Indien de voorgelegde documenten in een vreemde taal zijn opgemaakt, kan de griffie om een voor eensluidend verklaarde vertaling ervan verzoeken.
  § 2. De betrokkenen worden ervan vrijgesteld de diverse in § 1 vermelde bewijzen van identiteit, van nationaliteit en van inschrijving in het bevolkings- of vreemdelingenregister over te leggen, voor zover de respectieve betrokkenen op de datum van de gedinginleidende akte zijn opgenomen in het Rijksregister van de natuurlijke personen, opgericht bij de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen. De in dit register opgenomen gegevens gelden tot bewijs van het tegendeel. De griffier van de familierechtbank controleert in dat geval de identiteitsgegevens aan de hand van het Rijksregister en voegt een uittreksel uit het Rijksregister bij het dossier.
  Er geldt tevens vrijstelling van het overleggen van:
  1° de in § 1 vermelde geboorteakten voor zover de betrokken kinderen in België geboren zijn;
  2° de huwelijksakte, indien het huwelijk in België plaatsvond.
  In beide gevallen vraagt de griffie van de rechtbank zelf afschrift van de akte op bij de houder van het register. Hetzelfde geldt wanneer de akte in België is overgeschreven en de griffie de plaats van de overschrijving ervan kent.
  § 3. De bepalingen van § 2 zijn niet van toepassing op een vordering in kort geding. Ze zijn evenmin van toepassing op personen die zijn ingeschreven in het wachtregister.
  § 4. Als de vermeldingen van de akte van rechtsingang onvolledig zijn of indien de griffie bepaalde informatie niet tijdig kon verkrijgen voor de inleidende zitting, nodigt de rechter de meest gerede partij uit de nodige inlichtingen te verstrekken of het dossier van de procedure te vervolledigen. Elke partij kan ook zelf het initiatief nemen om het dossier samen te stellen.
  § 4/1. [...].
  § 5. Tot aan de sluiting van de debatten kunnen de partijen of een van de partijen de zaak of het voorwerp van de vordering uitbreiden of wijzigen, tegenvorderingen of aanvullende vorderingen inleiden, en dit aan de hand van op tegenspraak genomen conclusies of door conclusies die aan de andere echtgenoot worden meegedeeld bij gerechtsdeurwaardersexploot of bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs.

 

Onherstelbare ontwrichting van het huwelijk – vaststelling

 

Art. 1255.  Indien de echtscheiding gezamenlijk wordt gevorderd op grond van artikel 229, § 2 van het Burgerlijk Wetboek, spreekt de rechter de echtscheiding uit als hij vaststelt dat de partijen sinds meer dan zes maanden feitelijk gescheiden zijn.
  Als de partijen niet langer dan zes maanden feitelijk gescheiden zijn, stelt de rechter een nieuwe zitting vast. Deze heeft plaats op een datum die onmiddellijk volgt op het verstrijken van de termijn van zes maanden, of drie maanden na de eerste zitting. Tijdens deze zitting spreekt de rechter de echtscheiding uit indien de partijen hun wil hiertoe bevestigen.
  Wanneer de rechter de echtscheiding uitspreekt, homologeert hij desgevallend de tussen de partijen gesloten akkoorden.
  § 2. Indien de echtscheiding gevorderd wordt door één van de echtgenoten met toepassing van artikel 229, § 3, van het Burgerlijk Wetboek, spreekt de rechter de echtscheiding uit als hij vaststelt dat de partijen sinds meer dan één jaar feitelijk gescheiden zijn.
  Als de partijen niet langer dan een jaar feitelijk gescheiden zijn, stelt de rechter een nieuwe zitting vast. Deze heeft plaats op een datum die onmiddellijk volgt op het verstrijken van de termijn van een jaar, of een jaar na de eerste zitting. Tijdens deze zitting spreekt de rechter de echtscheiding uit indien een van de partijen erom verzoekt.
  § 3. Indien de echtscheiding gevorderd wordt door één van de echtgenoten en de andere echtgenoot in de loop van de procedure zich met die vordering akkoord verklaart, wordt de echtscheiding uitgesproken, mits het respecteren van de in § 1 bedoelde termijnen.
  § 4. De feitelijke scheiding van de echtgenoten kan aangetoond worden door alle wettelijke middelen, met uitzondering van de bekentenis en de eed, en onder andere door voorlegging van een getuigschrift van woonplaats waaruit inschrijvingen op verschillende adressen blijken.
  § 5. Indien de echtscheiding door een van de partijen gevorderd wordt met toepassing van artikel 229, § 1, van het Burgerlijk Wetboek, en het bewijs van de onherstelbare ontwrichting geleverd is, kan de rechter de echtscheiding dadelijk uitspreken.
  § 6. De rechter kan de persoonlijke verschijning van de partijen bevelen op verzoek van één van de partijen of van het openbaar ministerie, of wanneer hij dit nuttig acht met het oog op het verzoenen van de partijen, of teneinde de mogelijkheden van een akkoord na te gaan met betrekking tot de persoon, de onderhoudsgelden en de goederen van de kinderen.
   Onverminderd de toepassing van artikel 1734 brengt de rechtbank de partijen in kennis van de mogelijkheid hun geschil op te lossen via verzoening, bemiddeling dan wel elke andere vorm van minnelijke oplossing van conflicten. Als hij vaststelt dat toenadering mogelijk is, kan hij de schorsing van de procedure gelasten, om de partijen de mogelijkheid te bieden alle nuttige inlichtingen dienaangaande in te winnen. De duur van de schorsing mag niet meer bedragen dan één maand.
   Op verzoek van de partijen, of als de rechter het opportuun acht, wordt het dossier dan naar de kamer voor minnelijke schikking van de familierechtbank verwezen, op grond van de artikelen 661 en volgende.
  § 7. Als een echtgenoot zich in een toestand als bedoeld in artikel 488/1, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek bevindt, wordt hij als verweerder vertegenwoordigd door zijn bewindvoerder of, bij gebreke, door een beheerder ad hoc die vooraf door de familierechtbank aangewezen wordt op verzoek van de eisende partij.

 

Homologatie van overeenkomsten over voorlopige maatregelen

 

Art. 1256.  Op ieder ogenblik kunnen de partijen de rechter verzoeken hun overeenkomsten te homologeren over de voorlopige maatregelen met betrekking tot de persoon, het levensonderhoud en de goederen van de echtgenoten of van hun kinderen.
  Hij kan weigeren de overeenkomst te homologeren als deze duidelijk in strijd is met het belang van de kinderen.
   Bij gebrek aan een overeenkomst of in geval van een gedeeltelijke overeenkomst, verwijst de rechter de zaak op verzoek van één van de partijen naar de eerste nuttige zitting in het kader van de zaken die worden geacht spoedeisend te zijn of van de zaken waarvoor de spoedeisendheid wordt aangevoerd in de zin van artikel 1253ter/4. Artikel 803 is van toepassing.

 

Gerechtskosten

 

Art. 1258.  Behoudens andersluidende overeenkomst worden de kosten in gelijke delen over de partijen verdeeld ingeval de echtscheiding wordt uitgesproken op grond van artikel 229, § 2, van het Burgerlijk Wetboek.
   Behoudens andersluidende overeenkomst draagt elke partij de eigen kosten ingeval de echtscheiding wordt uitgesproken op grond van artikel 229, § 1 of § 3, van het Burgerlijk Wetboek. De rechter kan er evenwel anders over beslissen, rekening houdend met alle omstandigheden van de zaak.
(...)

 

Persoonlijke verschijning

 

Art. 1263.  Wanneer de wet de persoonlijke verschijning van de partijen eist of de rechtbank deze heeft gelast, kan naar gelang van de omstandigheden die de rechter beoordeelt, de echtgenoot die niet verschijnt, van zijn rechtsvordering vervallen worden verklaard of kan de zaak worden verwezen naar de bijzondere rol van de kamer. In dat laatste geval kan de zaak opnieuw op de terechtzitting komen binnen een termijn van vijftien dagen op verzoek van een van de partijen.

 

Art. 1264.  Partijen verschijnen persoonlijk op het getuigenverhoor, in voorkomend geval bijgestaan door hun advocaat. Ze kunnen zich eveneens door hem laten vertegenwoordigen.
(...)

 

Rechtsmiddelen tegen de echtscheidingsuitspraak

 

Art. 1274.  De termijn om zich in cassatie te voorzien en de voorziening in cassatie schorsen de tenuitvoerlegging.

 

Art. 1275.  § 1. Elk exploot van betekening van een vonnis of arrest waarbij de echtscheiding  is uitgesproken, wordt onmiddellijk in afschrift medegedeeld aan de griffier.
 § 2. Wanneer het vonnis of het arrest waarbij de echtscheiding is uitgesproken in kracht van gewijsde is gegaan, stuurt de griffier, binnen een maand, een uittreksel bevattende het beschikkende gedeelte en de vermelding van de dag van het in kracht van gewijsde treden van het vonnis of het arrest bij aangetekende zending met ontvangstbewijs aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de plaats waar het huwelijk voltrokken is of, wanneer het huwelijk niet in België voltrokken is, aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van Brussel.
  Het ontvangstbewijs wordt door de griffier aangezegd aan de partijen.
  Binnen een maand na de kennisgeving aan de ambtenaar van de burgerlijke stand, schrijft deze het beschikkende gedeelte over in zijn registers; er wordt melding van gemaakt op de kant van de akte van huwelijk, indien deze in België is opgemaakt of overgeschreven.
  Na de overschrijving geeft de ambtenaar van de burgerlijke stand onverwijld daarvan kennis aan de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg waartoe de familierechtbank die op de vordering heeft beslist, behoort.

 

Art. 1276.  Ten aanzien van vonnissen gaat de termijn bedoeld in artikel 1275, § 2, eerste lid, eerst in na het verstrijken van de termijn van hoger beroep wanneer het vonnis op tegenspraak is gewezen; en na het verstrijken van de termijn van verzet wanneer het vonnis bij verstek is gewezen ten aanzien van arresten gaat die termijn eerst in na het verstrijken van de termijn van voorziening in cassatie of, in voorkomend geval, na de uitspraak van het arrest waarbij de voorziening wordt verworpen.
  De termijn van hoger beroep, verzet en voorziening in cassatie, begint te lopen vanaf de betekening van het vonnis of arrest.

 

Gevolgen van de echtscheidingsuitspraak

 

Art. 1278.  Het vonnis of arrest waarbij de echtscheiding wordt uitgesproken, heeft ten aanzien van de persoon van de echtgenoten gevolg vanaf de dag waarop de beslissing in kracht van gewijsde is getreden, en heeft ten aanzien van derden zijn gevolgen vanaf de dag van de overschrijving.
  Ten aanzien van de echtgenoten, wat hun goederen betreft, werkt het terug tot op de dag waarop de vordering is ingesteld en, wanneer er meer dan één vordering is, tot op de dag waarop de eerste is ingesteld, ongeacht of zij werd toegewezen of niet.
  Ingeval een van de echtgenoten overlijdt voor de echtscheiding is overgeschreven doch nadat het vonnis waarbij de echtscheiding is uitgesproken in kracht van gewijsde is gegaan, worden de echtgenoten tegenover derden als uit de echt gescheiden beschouwd, onder de opschortende voorwaarde van overschrijving overeenkomstig artikel 1275.
  De familierechtbank kan, op vordering van één van de echtgenoten, indien zij dit wegens uitzonderlijke omstandigheden die eigen zijn aan de zaak, billijk acht, in het vonnis waarbij de echtscheiding wordt uitgesproken, beslissen dat bij de vereffening van de gemeenschap geen rekening zal worden gehouden met sommige goederen die zijn verworven of met sommige schulden die zijn aangegaan sedert het tijdstip dat de echtgenoten feitelijk gescheiden leefden.
  De partijen kunnen dergelijke vordering ook instellen in de loop van de vereffening van de gemeenschap.

 

Voorlopige maatregelen tijdens de echtscheidingsprocedure

 

Art. 1280.  Wanneer de familierechtbank uitspraak doet over zaken die worden geacht spoedeisend te zijn of zaken waarvoor de spoedeisendheid wordt aangevoerd in de zin van artikel 1253ter/4, neemt zij, op verzoek van de partijen of van één van hen, of van de procureur des Konings, kennis van de voorlopige maatregelen volgens het bepaalde in de artikelen 1253ter/4 tot 1253ter/6.
   De artikelen 1253sexies, § 1, 1253septies, eerste lid, en 1253octies zijn van toepassing wanneer verbod is gevorderd of uitgevaardigd om voor hypotheek vatbare goederen te vervreemden of met hypotheek te bezwaren. Artikel 224 van het Burgerlijk Wetboek is ook van toepassing.

 

Verzegeling en ontzegeling – Boedelbeschrijving

 

Art. 1282.  De eiser of de verweerder in het geding tot echtscheiding kan, te rekenen van de datum waarop de vordering wordt ingeleid, in iedere stand van het geding, tot bewaring van zijn rechter vorderen dat alle roerende goederen van elke echtgenoot worden verzegeld. Ontzegeling geschiedt niet dan onder boedelbeschrijving en onder verplichting voor de partijen om de voorwerpen in de inventaris beschreven weer op te leveren of als gerechtelijk bewaarder voor de waarde daarvan in te staan.
  In ieder geval hebben de partijen de mogelijkheid om een inventaris te laten opstellen overeenkomstig hoofdstuk II van boek IV.
(...)

 

ECHTSCHEIDING DOOR ONDERLINGE TOESTEMMING

 

Artikelen 230 en 231 van het Burgerlijk Wetboek en
artikelen 1287 tot 1304 van het Gerechtelijk Wetboek

 

Burgerlijk Wetboek

 

Art. 230.  De echtgenoten kunnen ook door onderlinge toestemming uit de echt scheiden volgens de voorwaarden die vastgesteld zijn in deel IV, boek IV, hoofdstuk XI, afdeling 2, van het Gerechtelijk Wetboek.

 

Art. 231.  De persoon die krachtens artikel 492/1 uitdrukkelijk onbekwaam werd verklaard om de echtscheiding te vorderen, kan, op zijn verzoek, door de in artikel 628, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde vrederechter, alsnog worden gemachtigd de vordering tot echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting als bedoeld in artikel 229 in te stellen of een verzoek tot echtscheiding door onderlinge toestemming als bedoeld in artikel 230 in te dienen.
   De vrederechter oordeelt over de wilsbekwaamheid van de beschermde persoon.
   De artikelen 1241 en 1246 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing.

 

Gerechtelijk Wetboek

 

Regelingsakte met betrekking tot de goederen

 

Art. 1287.  De echtgenoten die besloten hebben tot echtscheiding door onderlinge toestemming over te gaan, moeten hun wederzijdse rechten waaromtrent het hun evenwel vrijstaat een vergelijk te treffen, vooraf regelen.
  Zij kunnen vooraf een boedelbeschrijving doen opmaken overeenkomstig Hoofdstuk II - Boedelbeschrijving van Boek IV.
  In dezelfde akte moeten zij vaststellen wat zij zijn overeengekomen met betrekking tot de uitoefening van de rechten bedoeld in de artikelen 745bis en 915bis van het Burgerlijk Wetboek, voor het geval één van hen zou overlijden vóór het vonnis of het arrest waarbij de echtscheiding definitief wordt uitgesproken.
  [...]
  Een letterlijk uittreksel van de akte, waaruit het bestaan van die overeenkomsten blijkt, moet, voor zover zij betrekking heeft op onroerende goederen, overgeschreven worden op het hypotheekkantoor van het rechtsgebied, waarbinnen de goederen gelegen zijn, op de wijze en binnen de termijnen bepaald bij artikel 2 van de hypotheekwet van 16 december 1851, gewijzigd bij de wet van 10 oktober 1913.

 

Familierechtelijke overeenkomst – Wijzigbaarheid na echtscheiding

 

Art. 1288.  Zij zijn (...) ertoe gehouden hun overeenkomst omtrent de volgende punten bij geschrift vast te leggen:
  1° de verblijfplaats van elk van beide echtgenoten gedurende de proeftijd;
  2° het gezag over de persoon en het beheer van de goederen van de kinderen en het recht op persoonlijk contact zoals bedoeld in artikel 374, § 1, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek wat betreft de minderjarige ongehuwde en niet ontvoogde kinderen waarvan beide echtgenoten de ouders zijn, de kinderen die zij hebben geadopteerd en de kinderen van een van hen die de andere heeft geadopteerd, zowel gedurende de proeftijd als na de echtscheiding;
  3° de bijdrage van elk van beide echtgenoten in het levensonderhoud, de opvoeding en de passende opleiding van voornoemde kinderen, onverminderd de rechten hen door Hoofdstuk V van Titel V van Boek I van het Burgerlijk Wetboek toegekend;
  4° het bedrag van de eventuele uitkering te betalen door de ene echtgenoot aan de andere, gedurende de proeftijd en na de echtscheiding, de formule voor de eventuele aanpassing van die uitkering aan de kosten van levensonderhoud, de omstandigheden waaronder dit bedrag na de echtscheiding kan worden herzien en de nadere bepalingen ter zake.
  Wanneer nieuwe omstandigheden buiten de wil van de partijen hun toestand of die van de kinderen ingrijpend wijzigen, kunnen de beschikkingen bedoeld in het 2° en het 3° van het voorgaande lid na de echtscheiding worden herzien door de bevoegde rechter.
  Uitgezonderd indien de partijen uitdrukkelijk het tegenovergestelde zijn overeengekomen, kan de bevoegde rechter, op vordering van een van de partijen, de in de bepaling onder 4° van het eerste lid bedoelde uitkering later verhogen, verminderen of afschaffen, indien, ingevolge nieuwe omstandigheden onafhankelijk van de wil van de partijen, het bedrag ervan niet meer is aangepast.

 

Gedinginleidend stuk en bijlagen

 

Art. 1288bis.  § 1. De vordering wordt ingeleid bij verzoekschrift.
  Het wordt neergelegd ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg, naar keuze van de echtgenoten.
  Naast de andere verplichte vermeldingen verwijst het verzoekschrift op straffe van nietigheid naar de als bijlage opgenomen overeenkomsten die worden vereist door de artikelen 1287 en 1288.
  Als bijlagen bij het verzoekschrift worden neergelegd :
  1° de overeenkomsten opgesteld met toepassing van de artikelen 1287 en 1288;
  2° in voorkomend geval, de boedelbeschrijving die in artikel 1287, tweede lid, wordt bedoeld;
  3° een uittreksel uit de akten van geboorte en uit de akte van huwelijk van de echtgenoten;
  4° een uittreksel uit de akten van geboorte van de kinderen bedoeld in artikel 1254, § 1, tweede lid
  5° een bewijs van nationaliteit van elk van de echtgenoten.
  Van het verzoekschrift en de bijlagen worden een origineel en twee afschriften neergelegd. Wanneer de echtgenoten geen kinderen hebben, volstaat één afschrift.
  Het origineel van het verzoekschrift wordt door beide echtgenoten of door ten minste een advocaat of notaris ondertekend.
   § 2. Voor zover de respectieve betrokkenen op de datum van de gedinginleidende akte zijn opgenomen in het Rijksregister van de natuurlijke personen, opgericht bij de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, worden zij vrijgesteld van het overleggen van :
   1° een uittreksel uit de akten van geboorte van de echtgenoten, voor zover zij in België werden geboren;
   2° een uittreksel van de geboorteakten van de in artikel 1254, § 1, vierde lid, bedoelde kinderen, voor zover zij in België werden geboren;
   3° een uittreksel van de huwelijksakte, indien het huwelijk in België plaatsvond;
   4° een bewijs van nationaliteit van elk van de echtgenoten.
   De in het Rijksregister opgenomen gegevens hieromtrent gelden tot bewijs van het tegendeel. De griffie van de rechtbank controleert in dat geval de gegevens aan de hand van het Rijksregister en voegt een uittreksel uit het Rijksregister bij het dossier.
   De griffie van de rechtbank vraagt zelf een afschrift van de in 1°, 2° en 3° bedoelde akte op bij de houder van het register.
   Hetzelfde geldt wanneer de akte in België is overgeschreven en de griffie de plaats van de overschrijving ervan kent.
   § 3. De bepalingen van § 2 zijn niet van toepassing op personen die zijn ingeschreven in het wachtregister.
   § 4. Als de vermeldingen van het verzoekschrift onvolledig zijn of indien de griffie bepaalde informatie niet tijdig kon verkrijgen voor de inleidende zitting, nodigt de rechter de meest gerede partij uit de nodige inlichtingen te verstrekken of het dossier van de procedure te vervolledigen. Elke partij kan ook zelf het initiatief nemen om het dossier samen te stellen.

 

Art. 1288ter.  Binnen acht dagen te rekenen van de neerlegging, zendt de griffie aan de procureur des Konings twee afschriften van het verzoekschrift en de bijlagen.

 

Schriftelijke procedure of persoonlijke verschijning(en)

 

Art. 1289.  § 1. Wanneer de echtgenoten al meer dan zes maanden gescheiden leven op de dag van de neerlegging van het verzoekschrift, en de in § 3 bepaalde persoonlijke verschijning niet wordt bevolen, verloopt de procedure schriftelijk. [...].
   § 2. Wanneer de echtgenoten niet langer dan zes maanden gescheiden leven op de dag van de neerlegging van het verzoekschrift, worden zij geacht binnen een maand te rekenen van de datum van deze neerlegging gezamenlijk en persoonlijk te verschijnen voor de familierechtbank. Zij geven de rechtbank hun wil te kennen.
   § 3. De persoonlijke verschijning van partijen kan steeds worden bevolen door de rechtbank, ongeacht de duur van de scheiding van de echtgenoten, hetzij ambtshalve, hetzij op vraag van de procureur des Konings of van een van de partijen. In dit geval, worden de echtgenoten geacht binnen een maand te rekenen van de neerlegging van het verzoekschrift gezamenlijk en persoonlijk te verschijnen voor de familierechtbank. Ze geven de rechtbank hun wil te kennen.
   § 4. In de in §§ 2 en 3 bedoelde gevallen kan de rechtbank in uitzonderlijke omstandigheden de echtgenoten machtigen zich te laten vertegenwoordigen door een advocaat of door een notaris.

 

Advies van het openbaar ministerie over het ouderschapsplan

 

Art. 1289ter.  De procureur des Konings brengt schriftelijk advies uit over de vormvereisten, de toelaatbaarheid van de echtscheiding en over de inhoud van de overeenkomsten tussen de echtgenoten met betrekking tot hun minderjarige kinderen.
  Het advies wordt ter griffie neergelegd ten laatste op de dag vóór de verschijning van de echtgenoten bedoeld in artikel 1289, §§ 2 en 3, tenzij het wegens de omstandigheden van de zaak terstond op de zitting van de verschijning van de echtgenoten schriftelijk of mondeling wordt uitgebracht, in welk geval dit op het  zittingsblad wordt vermeld.
  Kan het advies niet tijdig worden uitgebracht, dan wordt de  familierechtbank daarvan ten laatste op de dag vóór de zitting verwittigd en wordt de oorzaak van de vertraging op het zittingsblad vermeld.

 

Voorstel van de rechter tot wijziging van het ouderschapsplan – Horen van kinderen

 

Art. 1290.  De rechter houdt aan beide echtgenoten samen en aan ieder van hen in het bijzonder, (...) zodanige bedenkingen en vermaningen voor als hij gepast oordeelt hij brengt hun alle gevolgen onder het oog, waartoe hun stap zal leiden.
  Onverminderd  artikel 1004/1, kan hij aan de partijen voorstellen de beschikkingen van de overeenkomsten met betrekking tot hun minderjarige kinderen te wijzigen wanneer die hem strijdig lijken met de belangen van deze laatsten.
  De rechter kan, ten laatste bij de verschijning van de echtgenoten waarin artikel 1289 §§ 2 en 3 voorziet, ambtshalve beslissen tot het horen van de kinderen, zoals bepaald in artikel 1004/1.
  De rechter bepaalt, wanneer hij toepassing maakt van het tweede of het derde lid, binnen een maand na de neerlegging ter griffie van het proces-verbaal van de eerste verschijning of van het onderhoud bedoeld in het vorige lid, een nieuwe datum voor de verschijning van de echtgenoten.
  Tijdens deze verschijning kan de rechter de beschikkingen die kennelijk strijdig zijn met de belangen van de minderjarige kinderen laten schrappen of wijzigen.

 

Wijzigbaarheid van de overeenkomsten tijdens de procedure

 

Art. 1293.  Wanneer, binnen een maand te rekenen van de dag van indiening van het verzoekschrift en vóór de eventuele verschijning van de partijen als bedoeld in artikel 1289, §§ 2 en 3, de echtgenoten of een van hen nieuwe en onvoorzienbare omstandigheden aanvoeren waardoor hun toestand, de toestand van één van hen of die van hun kinderen ingrijpend wordt gewijzigd en indien daarvan naar behoren het bewijs wordt geleverd, kunnen zij gezamenlijk een voorstel tot wijziging van hun oorspronkelijke overeenkomsten ter beoordeling aan de rechter voorleggen.
  Nadat de rechter kennis heeft genomen van het advies van de procureur des Konings of na toepassing van  artikel 1004/1 kan hij de partijen oproepen indien hij zulks wenselijk acht, ten einde hen voor te stellen de voorstellen tot wijziging van de overeenkomsten met betrekking tot hun minderjarige kinderen aan te passen, wanneer die hem strijdig lijken met de belangen van deze laatsten.
  [...].
   De rechter bepaalt, wanneer hij toepassing maakt van het tweede [...] lid, binnen een maand na de neerlegging ter griffie van het proces-verbaal van de verschijning bedoeld in hetzelfde lid,  een nieuwe verschijningsdatum.
  [...].

 

Homologatie van het ouderschapsplan in het echtscheidingsvonnis

 

Art. 1298.  De familierechtbank kan, wanneer het verslag wordt uitgebracht, geen andere punten onderzoeken dan die welke in artikel 1297 zijn vermeld. Blijkt daaruit dat, naar het oordeel van de familierechtbank, de partijen aan de voorwaarden hebben voldaan en de formaliteiten hebben in acht genomen die door de wet bepaald zijn, dan spreekt zij de echtscheiding uiten homologeert zij de overeenkomsten met betrekking tot de minderjarige kinderen; in het tegenovergestelde geval verklaart de rechtbank dat er geen grond bestaat om de echtscheiding uit te spreken en geeft de redenen van de beslissing op.

 

Rechtsmiddelen

 

Art. 1299.  Hoger beroep tegen het vonnis waarbij de echtscheiding is uitgesproken is slechts toegelaten indien het gesteund wordt op het niet vervullen van de wettelijke voorwaarden om de echtscheiding uit te spreken of op de verzoening die tussen de echtgenoten plaatsvond.
   Het kan worden ingesteld door het openbaar ministerie binnen een maand te rekenen van de uitspraak. In dat geval wordt het aan beide partijen betekend.
   Het kan eveneens worden ingesteld door één of beide echtgenoten, afzonderlijk of gezamenlijk, binnen een maand te rekenen van de uitspraak. In dat geval wordt het aan de procureur des Konings betekend, alsook, indien het door slechts één echtgenoot wordt ingesteld, aan de andere echtgenoot.
  Hoger beroep aangetekend op grond van verzoening moet in alle gevallen door beide echtgenoten gezamenlijk worden ingesteld binnen een maand te rekenen van de uitspraak. Het wordt betekend aan de procureur des Konings.

 

Art. 1300.  Hoger beroep tegen het vonnis waarbij beslist is dat er geen grond bestaat om de echtscheiding uit te spreken, is slechts toegelaten indien het ingesteld wordt door beide partijen, afzonderlijk of gezamenlijk binnen één maand te rekenen van de uitspraak. Het wordt aan de procureur des Konings betekend.

 

Art. 1301.  Binnen tien dagen na de betekening van het beroep doet de procureur des Konings aan de procureur-generaal bij het hof van beroep de uitgifte toekomen van het vonnis en de stukken waarop dit is gewezen.
  De procureur-generaal geeft schriftelijk zijn conclusie binnen tien dagen na ontvangst van de stukken; in geval van toepassing van artikel 109bis, § 2, tweede of derde lid, brengt de voorzitter of de raadsheer die hem vervangt verslag uit aan het hof van beroep [...]en de eindbeslissing wordt genomen binnen tien dagen na het overleggen van de conclusie van de procureur-generaal.
  Het arrest is niet vatbaar voor verzet.

 

Art. 1302.  De termijn om zich in cassatie te voorzien tegen het arrest van de familiekamer van het hof van beroep is drie maanden te rekenen van de uitspraak.
  Voorziening in cassatie door de partijen is slechts toegestaan indien ze ingesteld wordt door de beide echtgenoten afzonderlijk of gezamenlijk.
  Voorziening in cassatie tegen een arrest waarbij de echtscheiding wordt uitgesproken, schorst de tenuitvoerlegging.

 

Gevolgen van de echtscheidingsuitspraak

 

Art. 1303.  Wanneer de echtscheiding is uitgesproken bij een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of arrest, stuurt de griffier, binnen één maand, een uittreksel bevattende het beschikkende gedeelte en de vermelding van de dag van het in kracht van gewijsde treden van het vonnis of het arrest bij aangetekende zending met ontvangstbewijs aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de plaats waar het huwelijk voltrokken is of, wanneer het huwelijk niet in België voltrokken is, aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van Brussel.
  Ten aanzien van vonnissen, gaat die termijn van één maand eerst in na het verstrijken van de termijn van hoger beroep en ten aanzien van arresten, na het verstrijken van de termijn van voorziening in cassatie.
  [...]
  Binnen één maand na de ontvangst van het uittreksel van het vonnis of het arrest, schrijft de ambtenaar van de burgerlijke stand het beschikkend gedeelte over in zijn register; er wordt melding van gemaakt op de kant van de akte van huwelijk, indien deze in België is opgemaakt of overgeschreven.

 

Art. 1304.  Het vonnis of het arrest waarbij de echtscheiding wordt uitgesproken, heeft ten aanzien van derden eerst gevolg vanaf de dag waarop het is overgeschreven. Ingeval een van de echtgenoten overlijdt voor de echtscheiding is overgeschreven maar nadat het vonnis waarbij de echtscheiding is uitgesproken in kracht van gewijsde is gegaan, worden de echtgenoten tegenover derden als uit de echt gescheiden beschouwd, onder de opschortende voorwaarde van overschrijving overeenkomstig artikel 1303.
  Ten aanzien van de goederen van de echtgenoten heeft de beslissing echter gevolg vanaf de neerlegging van het verzoekschrift.
  Ten aanzien van de persoon van de echtgenoten heeft de echtscheiding gevolg vanaf de dag waarop de beslissing in kracht van gewijsde gaat.