Procesregels in familiezaken

Het Gerechtelijk Wetboek bevat een aantal procedureregels die gelden in familiezaken, onder de noemer "Vorderingen betreffende de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit familiale betrekkingen". Deze bepalingen zijn van toepassing voor zover er geen specifiekere wetsbepalingen in een bepaalde materie bestaan. De specifieke wet moet vóór de algemene worden toegepast. Zo zijn er bijzondere procedureregels in echtscheidingszaken.


U raakt wegwijs in het kluwen van algemene familierechtelijke procedureregels in het overzicht hieronder, waarin de voornaamste inhoud van de diverse bepalingen wordt aangegeven.

 

Gerechtelijk wetboek

 

Familiedossier


Art. 1253bis. De familierechtbank houdt rekening met alle nuttige elementen die voorkomen in het in artikel 725bis bedoelde familiedossier.

 

Art. 725bis. Onverminderd de bepalingen van dit hoofdstuk worden de bij de familierechtbank ingediende vorderingen tussen partijen die ofwel samen een minderjarig kind hebben, ofwel gehuwd zijn of waren, ofwel wettelijk samenwonenden zijn of waren, samengevoegd in één dossier, dat het familiedossier wordt genoemd.
   Worden ook bij het in het eerste lid bedoelde familiedossier gevoegd, de zaken met betrekking tot een kind waarvan de afstamming slechts ten aanzien van één ouder is vastgesteld, alsook de zaken met betrekking tot het in artikel 375bis van het Burgerlijk Wetboek bedoelde persoonlijk contact.
   § 2. Het familiedossier wordt geopend vanaf de eerste vordering die bij de familierechtbank wordt ingesteld.
   Onverminderd de volgnummers die overeenkomstig artikel 720 aan alle zaken worden toegekend, wordt een specifiek nummer aan het familiedossier toegekend. Dit nummer wordt vermeld op alle akten van rechtsingang, besluiten en andere stukken van het dossier.
   Onverminderd de bepalingen van artikel 721, bevat het familiedossier alle opeenvolgende zaken betreffende dezelfde partijen en hun huidige of toekomstige gemeenschappelijke kinderen.
   In geval van verwijzing van een familierechtbank naar een andere, wordt het volledige familiedossier onverwijld overgedragen.

 

Verzoekschrift

 

Art. 1253ter. Het verzoekschrift bevat naam, voornaam, beroep en woonplaats van de echtgenoten.
   Een schriftelijk verzoek wordt ondertekend door de eiser of zijn advocaat. De artikelen 1034bis tot 1034sexies zijn van toepassing op het schriftelijk verzoek.

 

Art. 1034bis. Indien de wet afwijkt van de algemene regel die voorziet in een inleiding van de hoofdvorderingen bij dagvaarding, wordt deze titel toegepast op de vorderingen die worden ingeleid bij een verzoekschrift dat aan de tegenpartij ter kennis wordt gebracht, behalve voor de vormen en vermeldingen die worden geregeld door niet uitdrukkelijk opgeheven wettelijke bepalingen.

 

Art. 1034ter. Het verzoekschrift vermeldt op straffe van nietigheid :
  1° de dag, de maand en het jaar;
  2° de naam, de voornaam, het beroep, de woonplaats van de verzoeker en, in voorkomend geval, zijn hoedanigheid en inschrijving in het handelsregister of ambachtsregister;
  3° de naam, de voornaam, de woonplaats en, in voorkomend geval, de hoedanigheid van de persoon die moet worden opgeroepen;
  4° het voorwerp en de korte samenvatting van de middelen van de vordering;
  5° de rechter voor wie de vordering aanhangig wordt gemaakt;
  6° de handtekening van de verzoeker of van zijn advocaat.

 

Art. 1034quater. Op straffe van nietigheid wordt bij het verzoekschrift een getuigschrift van woonplaats of een uittreksel uit het rijksregister van de in artikel 1034ter, 3°, vermelde natuurlijke personen gevoegd, behalve wanneer het geding reeds eerder werd ingeleid bij dagvaarding en evenmin in geval van keuze van woonplaats.
  Het getuigschrift of het uittreksel van het rijksregister mag niet vroeger gedagtekend zijn dan vijftien dagen voor het verzoekschrift. Het getuigschrift wordt door het gemeentebestuur afgegeven.

 

Art. 1034quinquies. Het verzoekschrift met zijn bijlage wordt, in zoveel exemplaren als er betrokken partijen zijn, bij aangetekende brief gezonden aan de griffier van het gerecht of ter griffie neergelegd.

 

Art. 1034sexies. Nadat, in voorkomend geval, de rolrechten zijn betaald, worden de partijen door de griffier bij gerechtsbrief opgeroepen om te verschijnen op de zitting die de rechter bepaalt. Bij de oproeping wordt een afschrift van het verzoekschrift gevoegd.

 

Bevordering van alternatieve geschillenoplossing via informatie

 

Art. 1253ter/1. In alle zaken die vallen onder de bevoegdheid van de familierechtbank informeert de griffier, zodra een vordering wordt ingesteld, de partijen over de mogelijkheid tot bemiddeling, verzoening en elke andere vorm van minnelijke oplossing van conflicten, door hen onmiddellijk de tekst toe te zenden van de artikelen 1730 tot 1737, vergezeld van een door de voor Justitie bevoegde minister opgestelde informatiebrochure over de bemiddeling, de lijst van de erkende bemiddelaars die zijn gespecialiseerd in familiezaken en gevestigd zijn in het gerechtelijk arrondissement, alsook de inlichtingen betreffende de informatiesessies, wachtdiensten of andere in het gerechtelijk arrondissement georganiseerde initiatieven die erop gericht zijn de minnelijke oplossing van conflicten te bevorderen.

 

Persoonlijke verschijning – Doorverwijzing naar bemiddeling of – Homologatie van akkoorden

 

Art. 1253ter/2. In alle zaken bedoeld in artikel 1253ter/4, § 2, 1° tot 4°, dienen de partijen in persoon te verschijnen op de inleidingszitting.
   In afwijking van het eerste lid dienen de partijen in alle zaken die betrekking hebben op minderjarige kinderen in persoon te verschijnen op de inleidingszitting, de zitting waarop de vragen aangaande de kinderen worden besproken én de pleitzittingen.
   De rechter kan in geval van uitzonderlijke omstandigheden een afwijking toestaan op de persoonlijke verschijning van partijen bedoeld in het eerste en tweede lid.
   Indien de eiser niet in persoon verschijnt, verklaart de rechter naar gelang van de omstandigheden waarover hij oordeelt, de eiser van zijn eis vervallen, of verwijst de zaak naar de bijzondere rol van de kamer. In dat laatste geval kan de zaak op verzoek van een van de partijen opnieuw ter zitting worden gebracht binnen een termijn van vijftien dagen. Indien de verweerder niet in persoon verschijnt, kan de rechter hetzij een vonnis bij verstek uitspreken, hetzij de zaak uitstellen tot een latere rechtsdag. In dat laatste geval wordt een nieuwe gerechtsbrief verstuurd naar de verweerder. Indien de verweerder opnieuw niet verschijnt op die nieuwe zitting, spreekt de rechtbank, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, een vonnis uit dat geacht wordt op tegenspraak te zijn gewezen.
   In geval van een door een advocaat, een notaris of een erkend bemiddelaar opgesteld akkoord tussen de partijen over alle vorderingen die zijn naar voren gebracht in de akte van rechtsingang wordt de persoonlijke verschijning van de partijen niet vereist en homologeert de rechtbank het akkoord van de partijen, voor zover dit niet kennelijk strijdig is met het belang van het kind. De rechter kan echter steeds de persoonlijke verschijning van de partijen bevelen, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van het openbaar ministerie.

 

Art. 1253ter/3. § 1. Indien de partijen in de zaken bedoeld in artikel 1253ter/4, § 2, eerste lid, 1° tot 4°, niet tot een akkoord zijn gekomen, hoort de familierechtbank de partijen betreffende hun geschil.
   Onverminderd artikel 1253ter/2 kan de rechtbank de partijen in elke stand van het geding gelasten persoonlijk te verschijnen, op verzoek van een van de partijen of van het openbaar ministerie, dan wel als hij het nuttig acht, onder meer teneinde de partijen met elkaar te verzoenen of de relevantie van een akkoord na te gaan. De rechtbank kan de partijen voorstellen om de mogelijkheid van een minnelijke schikking of bemiddeling te onderzoeken.
   Indien de eiser niet in persoon verschijnt, verklaart de rechtbank naar gelang van de omstandigheden waarover hij oordeelt, de eiser van zijn eis vervallen, of verwijst de zaak naar de bijzondere rol van de kamer. In dat laatste geval kan de zaak op verzoek van een van de partijen opnieuw ter zitting worden gebracht binnen een termijn van vijftien dagen. Indien de verweerder niet in persoon verschijnt, kan de rechtbank hetzij een vonnis bij verstek uitspreken, hetzij de zaak uitstellen tot een latere rechtsdag. In dat laatste geval wordt een nieuwe gerechtsbrief verstuurd naar de verweerder. Indien de verweerder opnieuw niet verschijnt op die nieuwe zitting, spreekt de rechtbank, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, een vonnis uit dat geacht wordt op tegenspraak te zijn gewezen.
   § 2. Mits alle partijen hiermee akkoord gaan, kan de rechtbank de zaak verdagen naar een vaste datum die de termijn van drie maanden zoals bepaald in artikel 1734 niet mag overschrijden, teneinde de partijen de mogelijkheid te bieden na te gaan of er akkoorden kunnen worden gesloten dan wel de bemiddeling een oplossing zou kunnen bieden aan partijen, of kan zij de zaak, verwijzen naar de kamer van minnelijke schikking, overeenkomstig artikel 731, vijfde lid. De zaak kan op schriftelijk verzoek van een van de partijen op een vroegere datum worden hervat.
   § 3. Op ieder ogenblik kunnen de partijen de rechtbank verzoeken hun overeenkomsten met betrekking tot de maatregelen bedoeld in artikel 1253ter/4, § 2, eerste lid, 1° tot 4°, te homologeren. De rechtbank kan weigeren de overeenkomst te homologeren als deze kennelijk strijdig is met het belang van de kinderen.

 

Dringende zaken

 

Art. 1253ter/4. § 1. Wanneer spoedeisendheid wordt aangevoerd, doet de familierechtbank uitspraak in kort geding.
   Zonder spoedeisendheid en behoudens toepassing van artikel 1043 verwijst de rechter de zaak naar een gewone zitting.
   § 2. Worden geacht spoedeisend te zijn en kunnen worden ingeleid bij tegensprekelijk verzoekschrift, dagvaarding of gezamenlijk verzoekschrift, de zaken met betrekking tot:
1° de afzonderlijke verblijfplaatsen;
2° het ouderlijk gezag;
3° de verblijfsregeling en het recht op persoonlijk contact met een minderjarig kind;
4° de onderhoudsverplichtingen;
5° het grensoverschrijdend hoederecht en bezoekrecht, onder voorbehoud van de toepassing van hoofdstuk XIIbis, boek IV van het vierde deel;
6° de machtigingen om een huwelijk aan te gaan als bedoeld in artikel 167 van het Burgerlijk Wetboek en de weigeringen van wettelijke samenwoning als bedoeld in artikel 1476quater, vijfde lid, van het Burgerlijk Wetboek;
7° de voorlopige maatregelen die bevolen worden op grond van artikel 1253ter/5.
   De uitspraak wordt gedaan zoals in kort geding.
   Zo de zaak bij dagvaarding wordt ingeleid, is de in artikel 1035, tweede lid, bedoelde termijn van toepassing.
   In de andere gevallen heeft de inleidende zitting plaats uiterlijk binnen vijftien dagen na de neerlegging van het verzoekschrift ter griffie.
   Zo de in het eerste lid bedoelde zaken samen met andere zaken worden ingeleid, kan de familierechtbank beslissen de in dit artikel beschreven procedure toe te passen op die andere vorderingen.

 

Voorlopige maatregelen

 

Art. 1253ter/5. Naast de maatregelen die werden genomen overeenkomstig de artikelen 19, tweede lid, en 735, § 2, kan de rechtbank de volgende voorlopige maatregelen nemen:
1° alle maatregelen betreffende de uitoefening van het ouderlijk gezag, de organisatie van de verblijfsregeling en het recht op persoonlijk contact bevelen of aanpassen;
2° de uitkeringen tot levensonderhoud begroten, wijzigen of afschaffen;
3° de afzonderlijke verblijfplaats van de echtgenoten of de wettelijk samenwonenden vaststellen;
4° aan een der echtgenoten verbod opleggen om, voor de tijd die hij bepaalt, eigen of gemeenschappelijke roerende of onroerende goederen, zonder de instemming van de andere echtgenoot te vervreemden, te hypothekeren of te verpanden; hij kan de verplaatsing van de meubelen verbieden of het persoonlijk gebruik ervan aan een van beide echtgenoten toewijzen;
5° de echtgenoot die de roerende goederen onder zich heeft, verplichten zich borg te stellen of voldoende solvabiliteit aan te tonen;
6° gebruik maken van dezelfde bevoegdheden als hem bij artikel 221 van het Burgerlijk Wetboek zijn toegekend;
7° de echtelijke verblijfplaats van de echtgenoten vaststellen indien zij het daar niet over eens zijn;
8° [...].
   Wanneer de vordering werd ingesteld bij verzoekschrift, dan dient de inleidingszitting plaats te vinden binnen vijftien dagen na de datum waarop het verzoekschrift is neergelegd.
   Wat betreft de in het eerste lid, 3°, bedoelde vaststelling van de afzonderlijke verblijfplaats, indien een echtgenoot of een wettelijk samenwonende zich tegenover de andere schuldig gemaakt heeft aan een feit als bedoeld in de artikelen 375, 398 tot 400, 402, 403 of 405 van het Strafwetboek, of heeft gepoogd een feit te plegen als bedoeld in de artikelen 375, 393, 394 of 397 van hetzelfde Wetboek, of indien er ernstige aanwijzingen voor dergelijke gedragingen bestaan, krijgt de andere echtgenoot of wettelijk samenwonende behalve bij uitzonderlijke omstandigheden, het genot van de echtelijke of de gemeenschappelijke verblijfplaats toegewezen, indien hij daarom verzoekt.
   De in het eerste lid, 4°, bedoelde daden van vervreemding zijn alle daden bedoeld in artikel 1 van de wet van 16 december 1851 van de wet tot herziening van het hypothecair stelsel en in artikel 8 van de wet van 10 februari 1908 betreffende de zee- en binnenvaart.
   In het in het eerste lid, 6°, bedoelde geval kan het vonnis van de familierechtbank worden ingeroepen tegen alle tegenwoordige of toekomstige derdenschuldenaars, nadat het hun, op verzoek van een van de partijen, door de griffier zal zijn betekend. Wanneer het vonnis ophoudt gevolgen te hebben, krijgen de derden-schuldenaars op dezelfde wijze daarvan bericht ten verzoeke van de meest gerede partij.

 

Onderzoeksdaden met betrekking tot kinderen

 

Art. 1253ter/6. De familierechtbank neemt, indien het verzoek dat haar wordt voorgelegd betrekking heeft op een minderjarige, alle maatregelen en verricht de nodige daden van onderzoek, rekening houdend met het hoger belang van het kind.
   De rechtbank kan onder meer alle maatregelen treffen en het onderzoek doen verrichten dat nodig is om de persoonlijkheid van het kind en het milieu waarin het wordt grootgebracht te kennen teneinde uit te maken wat zijn belang is en welke middelen voor zijn opvoeding of behandeling geschikt zijn.
   Zij kan een maatschappelijk onderzoek doen verrichten, door bemiddeling van de bevoegde sociale dienst, en het kind aan een medisch-psychologisch onderzoek onderwerpen, indien hij het haar meegedeelde dossier niet voldoende acht.
   Indien de rechtbank een maatschappelijk onderzoek doet verrichten, kan zij, behoudens in spoedeisende gevallen, haar beslissing eerst nemen of wijzigen na kennis te hebben genomen van het advies van de bevoegde sociale dienst, tenzij zij dit advies niet ontvangt binnen de door haar bepaalde termijn, die niet meer dan vijfenzeventig dagen mag bedragen.
   Van de informatie wordt in alle gevallen aan de partijen kennis gegeven voor de zitting.
   De rechtbank houdt, in voorkomend geval, rekening met de meningen van de kinderen die werden geuit op de wijze bepaald bij artikel 1004/1.

 

Permanent hangende familiezaken – Voorwaarden voor een nieuw vonnis

 

Art. 1253ter/7. § 1. In afwijking van de bepalingen van het derde deel, titel III, blijven de zaken die worden geacht spoedeisend te zijn, ingeschreven op de rol van de familierechtbank, ook in geval van een uitspraak in hoger beroep. In geval van nieuwe elementen kan dezelfde zaak opnieuw voor de rechtbank worden gebracht, binnen een termijn van 15 dagen, bij conclusie of bij een schriftelijk verzoek dat wordt neergelegd bij of gericht is aan de griffie. Deze nieuwe elementen moeten, op straffe van nietigheid, worden aangeduid in de conclusie of in het schriftelijk verzoek.
   Onder "nieuwe elementen" wordt verstaan:
1° over het algemeen, een feit dat niet bekend was bij het eerste verzoek;
2° met betrekking tot een uitkering tot levensonderhoud, nieuwe omstandigheden waarin de partijen of de kinderen verkeren, en die hun situatie ingrijpend kunnen wijzigen;
3° met betrekking tot de organisatie van de verblijfsregeling, het recht op persoonlijk contact en de uitoefening van het ouderlijk gezag, nieuwe omstandigheden die de toestand van de partijen of die van het kind kunnen wijzigen. In dit laatste geval kan de rechtbank dit nieuwe verzoek echter enkel inwilligen indien het belang van het kind zulks rechtvaardigt.
   § 2. Indien er op oneigenlijke wijze gebruik wordt gemaakt van de in § 1, eerste lid, geboden mogelijkheid om de zaak opnieuw voor de rechtbank te brengen, kan de rechter in zijn vonnis de bevoegdheid uitoefenen die hem wordt toegekend in artikel 780bis.
   § 3. Artikel 730, § 2, a), is niet toepasselijk op de zaken waarvoor dit artikel bepaalt dat ze voortdurend aanhangig blijven bij de rechtbank.
(...)